Breed fokken: Een nieuwe manier om je ras gezond te houden? *)
De verenigingen werken met de leidraad van het fokprogramma "breed fokken".
.Onderstaand stuk werd door Peter (populair) geschreven, en is nog steeds actueel.
Waarom breed fokken?
In fokkersland was het in het verleden belangrijk honden te fokken met vooral uitstekende eigenschappen. De tijd ligt nog niet ver achter ons dat een mooie reu veel geld waard was omdat deze reu regelmatig werd gebruikt voor dekkingen. Ook honden met bepaalde karaktereigenschappen kregen de voorkeur bij het fokken. Men wilde immers prachtige nakomelingen, die zo mogelijk ook weer hoge ogen konden gooien op de shows. Omdat mooie honden vaak in familielijnen voorkwamen werden ook vaak aan elkaar gerelateerde honden gebruikt voor het fokken.
Heel veel mooie honden zijn ontstaan hierdoor, maar sluipend zijn door deze manier van fokken veel genetische afwijkingen in de verschillende rassen binnengebracht. Bij sommigen heeft het zelfs tot ernstige problemen geleid, waarbij een soort dreigde te verdwijnen door (genetische) afwijkingen.
U kunt het vergelijken met de plantenveredeling. Er zijn soorten geweekt die een prachtige opbrengst brachten voor de boer, maar ook heel vatbaar bleken voor schimmels of ongedierte. De natuurlijke voorouders werden dan (vaak uit de meest onherbergzame streken) gezocht en weer in de populatie terug gekruist om het ziekteprobleem te lijf te gaan.
Inmiddels is het wel duidelijk dat als je een populatie (groep, of ras) honden gezond wilt houden, het behouden van zoveel mogelijk goede genen belangrijk is. Dat kan niet bij één hond, maar moet bij alle honden samen zijn! (toegevoegd 2016: Daarom is fokken via de Mean Kinship methode de toekomst. Hierbij worden vooral honden ingezet voor de fok uit lijnen die juist minder gebruikt zijn in het verleden. Hier zijn de verenigingen nog niet op ingericht, met name omdat de enkele actieve fokkers uit blijven gaan van hun aanwezig materiaal, en weer de neiging hebben om te gaan fokken op kleur (momenteel is "zilver" weer een hype). Er is hier nog veel te winnen.)
Een stukje erfelijkheidsleer.
Alle levende wezens hebben chromosomen in iedere cel, waarop alle (genetische) eigenschappen van dat wezen zijn vastgelegd. We hebben die allemaal ook nog eens dubbel, als een soort back-up is van iedere eigenschap dezelfde eigenschap op het tweede chromosoom aanwezig. Je krijgt bij de bevruchting namelijk van ieder chromosoom er één van beide ouders.
Voor de meeste eigenschappen is het nodig dat tenminste één van de chromosomen geen defect gen heeft. Aan het dier of de plant zie je dus niets als het één defect en één goed chromosoom heeft. Zo'n dier of plant wordt drager van een afwijking genoemd.
In de erfelijkheidsleer is het de gewoonte om het goede gen met een hoofdletter te schrijven en het defecte gen met dezelfde kleine letter. Als je dus twee goede genen hebt omschrijf je dat als AA ("gezond"), met een defect gen wordt dat dus Aa, en met twee defecten genen aa. In het laatste geval spreek je van een lijder, het dier of plant laat dan de afwijking ook zien.
Als twee dragers met elkaar gekruist worden zal gemiddeld bij één op de vier nakomelingen het gevolg van het hebben van twee defecte genen zichtbaar worden. Uit de combinatie Aa x Aa ontstaan vier mogelijkheden: AA, Aa, aA, en aa. De laatste lettercombinatie herkent u nu als de plant die of het dier dat de afwijking toont. Maar wat u ook ziet is dat uit deze combinatie van dragers de helft van de nakomelingen ook nog eens drager blijft.
Als een "gezond" dier gekruist wordt met een drager, zijn in de helft van de gevallen de nakomelingen ook drager. In lettertaal AA x Aa geeft AA, Aa, AA en aA.
Een gezonde populatie
Het is in de natuur normaal dat een klein deel van de populatie drager is van een bepaalde afwijking. Die ontstaat spontaan door een foutje tijdens de deling van een cel (waarbij de chromosomen ook gekopieerd worden naar de nieuwe cellen), of bij de bevruchting.
Het dier of de plant heeft daar echter geen last van want er is nog steeds ook een goed functionerend gen aanwezig. Je ziet deze vaak wel geconcentreerd in families, of subgroepen die geen contact met anderen hebben. Immers zorgt een drager (zonder dat hij het weet!) voor een behoorlijk percentage nakomelingen die weer drager zijn.
De kans dat twee soortgenoten die (spontaan) drager zijn met elkaar nakomelingen krijgen is niet groot, tenzij je kiest voor het fokken met dieren die gemeenschappelijke voorouders hebben
Een heleboel erfelijke eigenschappen.
Alle voorbeelden hierboven hebben betrekking op een gen, maar we hebben er vele duizenden. Daardoor is iedere hond wel drager van een aantal afwijkingen. Door echter te blijven fokken met "gezonde" honden wordt het aantal dragers iedere generatie zo'n beetje de helft minder. Kijk nog maar eens naar het tweede voorbeeld bij het stukje erfelijkheidsleer. Het is dan wel van belang dat je niet met een familielid fokt, omdat de kans dat het eerste voorbeeld zich voordoet veel groter is. Zelfs in een populatie met veel dragers daalt het percentage dragers na 7 (!) generaties dan tot tussen de 1 en 5%, en blijft dan vervolgens op dat niveau staan. De kans dat in een dergelijke populatie een lijder ontstaat is niet nihil, maar wel heel klein!
In het verleden is er wel veel gefokt met dieren die een familierelatie hebben, juist om bepaalde kenmerken bij zoveel mogelijk nakomelingen terug te zien. Het gevolg is alleen dat ook voor andere eigenschappen veel dieren drager worden. Eigenschappen die pas zichtbaar worden als twee dragers met elkaar gekruist worden, want pas dan ontstaan lijders. En als er vaker lijders in een populatie voorkomen, dan is zo'n 40% drager!
Breed fokken.
Ofwel in de praktijk: ervoor zorgen dat zo min mogelijk dieren gekruist worden die een familierelatie hebben. Daarbij wordt niet specifiek gelet op goede kenmerken bij de fokdieren maar juist op de afwezigheid van slechte kenmerken.
Ieder normaal gezond (fok)dier wordt daarbij ingezet voor de fok, en niet alleen de kampioenen. Omdat je in je populatie voor alle afwijkingen het percentage dragers laag wilt houden.
Door gedurende een aantal generaties bij te houden welke afwijkingen voorkomen, krijg je zicht op de families waar voor die afwijking relatief nog veel dragers voorkomen. Je kunt dan bewust kiezen om juist deze honden alleen te gebruiken met honden uit families die weinig dragers hebben.
Het makkelijke is dat hiervoor de computer een fijne ondersteuning biedt. Middels het opzetten van een database (gesorteerd gegevensbestand) kan vanuit de vereniging de noodzakelijke ondersteuning gegeven gaan worden. Het is later zelfs mogelijk met deze ondersteuning om HD te minimaliseren in de populatie!
Sommige afwijkingen zijn gewenst door de mens of natuur!
Gek genoeg zijn sommige afwijkingen door de fokkerswereld omarmd, zoals bijvoorbeeld het blauwgen. Honden die grijsblauw zijn missen op beide chromosomen een gen dat zorgt voor een van de kleuren in de vacht (het is in werkelijkheid iets ingewikkelder, maar het principe klopt wel).
Het zelfde geldt voor het langhaargen. De kortharige honden missen op beide chromosomen een gen dat de haren langer laat groeien. Dus bij de normale Duitse Herder is er bewust gefokt op honden die op beide chromosomen het langhaargen missen.
Tot slot
Zoals u uit bovenstaande kunt begrijpen is het nooit uitgesloten dat voor een bepaald kenmerk een hond lijder wordt: een fokker kan dat niet voorkomen. Het lastigst zijn de ziektes of afwijkingen die pas op latere leeftijd van de hond zichtbaar worden. Deze worden vaak ook niet gekoppeld aan een erfelijk probleem, maar aan bijvoorbeeld de ouderdom. Juist voor deze afwijkingen is de enige mogelijkheid om ze in kaart te brengen het inbrengen van gegevens in een database!
DNA-test dan maar?
De wetenschap gaat steeds verder. Voor een aantal afwijkingen is het veroorzakende gen al gelokaliseerd, kan er op getest worden, en kan bewust gekozen worden om die afwijking in de fok te voorkomen. Jammer genoeg worden veel afwijkingen niet door één gen, maar door een combinatie van genen veroorzaakt. Een voorbeeld ervan is de haarkleuring (weliswaar geen afwijking maar wel genetisch bepaald). Deze wordt door een aantal genen aangestuurd, waardoor we zoveel verschillende kleuren honden in onze populatie hebben. Het zal nog wel even duren voordat we alle afwijkingen compleet in beeld hebben. Tot aan dat moment is het zaak de genenpool zoveel mogelijk te behouden. Middels breed fokken!
Dit artikel is "populair" geschreven, hier en daar is een sterk vereenvoudigde voorstelling van feiten gegeven om het stuk leesbaar te maken.
2012 Peter van de Wiel - oud Voorzitter DHCN
*): op dit artikel rust auteursrecht
|